Hennie Ekkelenkamp - Vroomshoop

Ga naar de inhoud

Hoofdmenu:

Hennie Ekkelenkamp

verhalen

Verhalen van G.H.Ekkelenkamp


De echte warme bakker
Voor ons dagelijks brood hebben we momenteel de mogelijkheid om keuzes te maken op welke manier het wordt gebakken. De een haalt het bij de supermarkt waar meestal brood uit de broodfabriek te koop ligt. Anderen gaan naar de warme bakker waar het brood nog handmatig wordt bereid. Nu zijn er ook al zaken die zich de echte bakker noemen , ik weet niet wat ik me daarbij moet voorstellen , het zal wel iets met reclame hebben te maken. Volgens mevr Jantje Sterk-Kroese ging het vroeger op een heel andere manier. Ze weet nog te vertellen dat haar grootvader vroeger een bakkerij had aan de Noorderweg in het pand waar nu de fa Kooi is gevestigd. Wanneer het brood gebakken was werd het in een bakkersmand gepakt en vervolgens in een bootje geladen. Met dit bootje voer men dan door het kanaal om bij de klanten het brood te bezorgen. In Daarlerveen aan gekomen ging men dan linksaf richting Vriesenveensewijk ook daar had Kroese z'n klanten. In die jaren waren er nog geen fietsen of auto's vandaar dat men was aangewezen op vervoer per boot of paard en wagen. Later nam zoon Jan (vader van Jantje Sterk-Kroese) de bakkerij over en vestigde zich aan de Hammerstraat. Daar werd de bakkerij uitgebreid door ook kruidenierswaren te verkopen. De bakkers moeten s'morgens vroeg op om het brood op tijd klaar te krijgen. Het was , en nu praten we over het eerste kwart van de vorige eeuw, niet zo eenvoudig dan tegenwoordig. Men had nog geen elektriciteit, pas in 1923 gaf het toenmalige gemeente bestuur opdracht om te beginnen met het plaatsen van palen voor distributie van elektriciteit . Ook water uit de kraan halen was toen nog niet mogelijk men was aangewezen op een put of pomp. Het brandstofgebruik was ook totaal anders dan nu. Vroeger zag men bij veel bakkerijen een hoop of mijt gebundelde takkenbossen staan waar de oven mee gestookt werd. En als dan heel vroeg in de morgen, eigenlijk nog nacht, de bakker uit zijn bed stapte was het eerste wat hij deed de petroleum lamp aansteken , dat was de verlichting in de bakkerij Vervolgens werd de brand in de takkenbossen gestoken die de vorige avond reeds in de oven waren gelegd. Wanneer dat geregeld was kwam het maken van het deeg aan de orde . Een zak bloem (50 kg) werd in de trog gedaan zout erbij daarna de opgeloste gist en water en dan maar kneden Dat was een heel zwaar karwij eerst ging het nog wel maar het deeg werd steeds taaier en taaier en dat krom voorover staan boven de trog was echt ruggenwerk. Op een oude prent zag eens dat in vroegere tijden de bakker staand in de trog zijn deeg met de voeten kneedde. Er stond niet bij vermeld of de bakker zo uit bed in trog sprong of dat hij zijn voeten nog eerst waste. Wanneer dan de oven lekker brandde het deeg lag te rijzen was er even tijd voor bakker Kroese om een luchtje te scheppen. Voor aan de weg gekomen zag hij dat in de verte in het Oosten de lucht al wat lichter werd . De eerste mensen begonnen ook voorbij te komen om zich via de scholle over het kanaal naar de venen te begeven . Zo gingen o.m Jan Boes met zijn zonen Kees en Tiemen al lopend op weg om hun dagelijks portie turf te steken. Om de nek hun blauwe bus met drinken en aan de hand in een handdoek geknoopt een bord met pannenkoeken. Moeder Margje Boes- Nooi was dus ook al vroeg op om voor haar mannen de nodige spekpannenkoeken te bakken.

Na over en weer elkaar een goede morgen toe geroepen te hebben ging ieder zijn's weegs

Voor Kroese betekende het dat hij z'n deeg tot broden moest vormen en het daarna verder te laten rijzen in de ruimte onder de oven. Intussen was de oven op temperatuur en kon het inmiddels tot as verbrande hout verwijderd worden. Dat gebeurde met een lang soort hark waarmee de as in een grote bak of ton werd verzameld. Daarna moest de oven nog worden uit gedweild, dat gebeurde doormiddel van een lange stok waaraan een uit gewassen meelzak was bevestigd. Dat vereiste wel enige handigheid , met een al draaiende beweging moest de oven van zijn laatste asresten worden ontdaan.

Het intussen gerezen brood kon dan met behulp van een z.g.n schieter op een rij in de oven worden geplaatst. Het aldus gebakken brood kon nu worden verkocht het zij in de winkel of door het bezorgen aan huis wat meestal het geval was. Toen de kinderen groter werden kreeg hij hulp , eerst van zoon Hendrik en later ook van zoon Arend . Hendrik was toen inmiddels zo groot dat hij met de transsportfiets met voor op de bakkersmand het brood bezorgde. Tot ver in de omtrek fietste hij rond om z'n brood te verkopen .Moeder Kroese had naast de zorg voor de huishouding ook haar nodige werk met de verkoop in de winkel. Een winkel zoals je nu alleen nog in de musea kunt zien , met een rood geverfde planken vloer . In het midden een toonbank met daarboven een touwtje waar de benodigde papieren zakken aan waren geregen. In de hoek van de winkel een vat petroleum . Met behulp van een pompje werd daaruit de klant voorzien van z'n waar. Men gebruikte toen veel petroleum o.a voor verlichting in de lamp maar ook om op te koken op een z.g.n "petroliestel" Natuurlijk verkocht Kroese ook koloniale waren zoals men dat vroeger noemde zoals koffie , thee , suiker . Achter bij schuur stond een grote ton met witkalk waaruit de klant een emmertje vol van kon kopen. Dit was een artikel dat vooral in het voorjaar veel werd gebruikt. Dan immers ging het vee naar buiten en begon de grote schoonmaak . De koestal of geitenhok werden geboend en daarna gewit en niet te vergeten ook de bedsteden kregen een grondige beurt. En hier uit blijkt dat de echtebakker Kroese niet alleen van brood kon leven.



Langs het jaagpad van mijn vaderen
                                                                                                                                                                                      

Vroomshoop kon zich ontwikkelen dankzij de kanalen Zwolle-Almelo (gegraven in 1855) en het kanaal Vroomshoop-Coevorden (gegraven in 1856). Thans het Overijsels genoemd. Het leven van veel Vroomshopers stond in de jaren rond 1900 in het teken van het kanaal. Zo ook dat van mijn vaderen . In Den Ham spreekt men nog van " kanaalsen " als het gaat over Vroomshopers.

Mijn vader was een boeiend verteller over die vroegere jaren. Hij vertelde dan over zijn jonge jaren (hij was van 12-08-1901) dat hij al jong moest werken als scheepsjager. Het leek mij alleszins de moeite waard om de door hem vertelde verhalen met u te delen. Naar analogie van het boek van Rien Poortvliet gaf ik deze verhalen de titel

"Langs het jaagpad van mijn vaderen" mee. Te meer omdat mijn grootvader van moeders kant ,Hendrik Petter (geboren 14-10-1873), volgens de trouwakte uit 1902 , eveneens scheepsjager als beroep had.

Voor de ouderen onder ons hoef ik niet te vertellen wat het beroep scheepsjager inhield, die zullen zich dat ongetwijfeld nog wel herinneren. Voor de niet kenners is enige uitleg misschien wel nodig. Voordat de schepen werden voortgestuwd door middel van motoren waren ze voor het voortbewegen aangewezen op de trekkracht van mens of paard. Zeilen kon maar betrekkelijk weinig , want je kunt in smalle kanalen niet laveren. Bovendien waren de schepen vaak hoog opgeladen met turf. Er was dus geen ander alternatief dan trekken aan de lijn . Er waren schippers die het zich niet konden veroorloven om een scheepsjager met zijn paard in te huren. Men zag dan ook soms vrouw en/of kinderen aan de lange lijn in het zo kenmerkende ritme van éne, tweée, het schip voortbewegen. Daar komt het gezegde '' een goeie schipper heeft altijd zijn vrouw voor ogen" waarschijnlijk vandaan. De meeste schippers kozen echter toch voor paardenkracht (1PK) of soms wanneer het een erg zwaar beladen schip was voor (2PK) De prijs voor het jagen werd onderling overeengekomen. Een zwaar geladen schip moest ongeveer f14,00 tot f18,00 kosten om van Vroomshoop naar Zwolle of Deventer te jagen. Naar Lemelerveld was de prijs f7,00 à f8.00

De meeste schippers hadden meestal hun vaste jager met z'n paard en zo ontstond er vaak een bijna familiaire band. dat blijkt ook uit het volgende . Hendrik Petter (mijn grootvader) had in Weerselo twee klanten, aan de ene kant van de brug Cafe Bolks annex turfhandel en over de brug aan de andere kant Verlof Elferink bijgenaamd de 'Slingerboer" met z'n turfhandel. Beiden kochten hun turf in het veengebied dat de "Siepepruus"werd genoemd een veengebied tussen Vriezenveen en Kloosterhaar.

Wanneer hun schepen geladen waren kwamen de jongens van de Slingerboer op de fiets bij mijn grootvader "bod brengen" d.w.z dat er werk aan de winkel was. Ze sliepen dan op de boerderij bij mijn grootouders om de volgende ochtend voor dag en dauw weer te vertrekken . Hendrik Petter volgde dan met z'n paard. In Kloosterhaar aangekomen vertrok men dan door de toenmalige Van Rooijenswijk , nu de weg Kloosterhaar- Bergentheim, via drie sluizen naar Bergentheim en vandaar naar Vroomshoop. De volgende dag via Almelo naar Weerselo waar het eerste schip werd aangelegd. Vervolgens niet terug naar huis maar via Tubbergen weer terug naar de Siepepruus om het volgende schip op te halen. Dagen lang was men zo onderweg.

Op zekere dag ging de eerder genoemde Bolks trouwen en dan blijkt de prettige samenwerking uit het feit dat mijn grootouders de hele dag werden uitgenodigd voor het feest. De kleedwagen (huifwagen) werd uit de schuur gehaald ,opgepoetst , het paard er voor gespannen en zo gingen mijn grootouders ter bruiloft in Weerselo. Dit waren de leuke onderbrekingen van een overigens hard bestaan, want de volgende morgen was er misschien  wel een telegram dat er een schip uit Deventer gehaald moest worden. 's Avonds rond elf uur vertrok Hendrik Petter dan met zijn trouwe viervoeter richting Deventer om 's morgens op tijd aanwezig te zijn . En of het nu mooi of slecht weer was ,dat deed er niet toe, zonder goede regenkleding , zoals men nu kent, ging hij op pad. Was je  doornat geregend dan moest het vanzelf maar weer opdrogen.

Door al dat gesjouw met  z'n paard liep hij op latere leeftijd net of hij naast z'n paard liep, links naar achteren en rechts naar voren kijken ,en dat op een wat langzame pas. Ondanks al het gezwoeg en gesjouw heeft hij echter de hoge leeftijd van 86 jaar bereikt. Hij had ook vier jaar lang vast werk voor de beurtschipper Weenink uit Almelo, deze had een vaste dienst met stoomschepen tussen Almelo en Amsterdam. Nu was het zo dat vanaf Sluis 1 bij Zwolle, het punt waar de Nieuwe-Wetering overging in Zwolse kanaal , geen schepen mochten varen met motorkracht , omdat men bang was voor wal schade . Vanaf genoemd punt moest Hendrik Petter met z'n paard het schip voort bewegen naar Almelo. Op een van deze schepen voer een man uit Raalte als schipper. Klaas Petter , zoon van Hendrik , vroeg of hij eens mee mocht naar Amsterdam. Hij zal toen een jaar of zeventien zijn geweest. Op de terugweg Amsterdam-Zwolle , op de toen nog Zuiderzee genoemde watervlakte, stak er een flinke wind op. Klaas, die zoiets niet eerder had mee gemaakt ,begon hem toen al een beetje te knijpen. De schipper had dat wel door en zal z'n schip wel zo hebben gestuurd dat de wind er flink greep op kreeg . Klaas raakte zo in paniek dat hij luid stond te roepen ,"ie laot ons nog verzoep'n "

Voor mijn grootvader was dat vaste werk voor de beurtschipper natuurlijk een lucratief gebeuren. Sommige jagers waren dan ook wel eens jaloers op hem.  Toen dan ook het verbod voor motorkracht werd opgeheven zei een van de jagers "'t scheelt de Petter wel duuz'nd gulden in 't joar ".

Mijn vader ,Gerhard Ekkelenkamp, zette op 13-jarige leeftijd zijn eerste stappen op het jagerspad. Dit begon als volgt : bij Sluis V lagen twee geladen schepen van respectievelijk de schippers Stoter en van Elburg. Ze waren familie en wilden graag gezamenlijk vertrekken om in Deventer de IJssel op te varen. Nu was er maar één paard beschikbaar, namelijk van Endeman, lange tijd bewoners van een boerderij aan Sluis V. Zij hadden een knecht met de bijnaam "De Buul".

Omdat er geen tweede paard beschikbaar was kwam een van de beide schippers en "De Buul", bij mijn grootvader Ekkelenkamp, die een boerderij in het Linderflier bewoonde, met de vraag of hij hem met z'n paard naar Deventer wilde brengen. Mijn grootvader voelde er niets voor om als scheepsjager op te treden. Na wat heen en weer gepraat  werd de opmerking gemaakt dat misschien zijn zoon het klusje wel kon klaren. Ook hier had mijn grootvader nogal wat bedenkingen tegen, zijn zoon was immers pas 13 jaar. Maar toen de "De Buul"zich opwierp om als begeleider op te treden en heel plechtig beloofde goed op dat jonk te passen, ging mijn grootvader overstag.

Op Woensdagmorgen begon de afvaart en via enige bruggen en het schutten bij Sluis IV werd de suikerfabriek in Lemelerveld bereikt. De suikerfabriek was een soort ontmoetingspunt voor de schippers en hun jagers. Vanaf hier ging men of linksaf naar Deventer of rechtdoor naar Zwolle. Soms werd hier ook onderling geruild van schip. De jager die uit de richting Vroomshoop kwam, nam een schip mee terug en de jager uit de andere richtingen nam het schip over voor Deventer of Zwolle. De Buul en mijn vader hadden dat geluk niet en moesten door naar Deventer, maar eerst werd overnacht in een soort logement. Geen luxe hotel met warm en koud stromend water en

's morgens een zacht gekookt eitje. Het was een zaal met enkele veldbedden met daarop een paarde deken ,waar men met kleren en al onder kroop om te gaan slapen. De kosten waren 25 cent per nacht.

De volgende morgen, donderdag dus was er te veel wind om verder te varen , het schip met zijn hoog opgetaste turf woei gewoon tegen de wal en was onbestuurbaar. Op vrijdag het zelfde weer , maar op zaterdag ging het gelukkig beter en werd Deventer bereikt. Op de terugreis kon men dan wat uitrusten door op het paard te gaan zitten. In de buurt van Raalte aangekomen werd het donkerder en donkerder, en bij het logement "De Scheern" aan gekomen stapte DeBuul van het paard en opperde om hier de nacht door te brengen en begon zijn paard naar de stal te brengen. Mijn vader zag dat helemaal niet zitten , hij wilde niet op zondag met het paard langs het kanaal gezien worden, en hij reed door op z'n paard. De Buul , zijn belofte herinnerend , kwam hem toen maar achterop en zo trokken ze samen verder door de nachtelijke dreven. Midden in de nacht kwam een man uit het struikgewas te voorschijn en vroeg hoe laat het was.De Buul zei later tegen mijn vader : "Als ik niet bij je was geweest mien jong was je vast je zuur verdiende geld kwijt geweest aan die landloper. Zondagmorgen omstreeks negen uur werd de toenmalige scholle aan de twist berreikt . Hij bracht z"n paard daar in de wei en ging binnendoor naar huis. Behalve zijn moeder was iedereen naar de kerk en zo eindigde de eerste belevenis als scheepsjager.

Zoals eerder vermeld werd er door de scheepsjagers onderling gewisseld van schip. Wanneer men elkaar tegen kwam , dan werd het een soort handeltje om vast te stellen wie wat  en hoeveel moest toe betalen. Zoiets moest je natuurlijk door ervaring leren. Mijn vader vertelde dat hem op een van zijn reizen ,halverwege de suikerfabriek, een jager tegen kwam die al van verre riep: "Als je je geld goed bewaart hebt is er wat te verdienen ". Hij moest hem twee gulden toe betalen dan kon hij weer terug naar Vroomshoop. Achteraf bleek dat het schip dat vader terug moest trekken veel zwaarder was beladen dan het schip waarmee hij was vertrokken ,hij had eigenlijk geld toe moeten hebben , in plaats van toe te geven.

Het volgende verhaal speelde zich af daags voor kerstmis .Vader was onderweg met een schip naar Coevorden , samen met een schip dat werd getrokken door een paard van Jan Boes . In Bergentheim werd halt gehouden om de paarden te voeren, dat gebeurde in de stalling van café Mulder . Evenals de paarden hadden hun begeleiders ook wel trek in iets te eten en te drinken. Na een half uurtje werd het weer tijd om de paarden van stal te halen. Jan Boes die zijn paard bij het hoofdstel wilde pakken ,zag niet dat zijn paard zich inmiddels had omgedraaid en riep : "Kijk ,kijk , een wonder paard , waar de kop hoort zit de staart! ". Men kan zich voor stellen dat enkele bezoekers van het Café ,die mee naar buiten waren gelopen, zich kostelijk vermaakten . Maar eindelijk trok men verder richting Coevorden. Het was  winterdag en er lag flink wat sneeuw, dus gemakkelijk ging het niet. Laat in de middag bereikten ze de Haandrik , tussen Gramsbergen en Coevorden, de plaats waar het kanaal en de Vecht elkaar kruisen. Nu wil het voorkomen dat er op de Vecht een sterke stroming staat en het daardoor moeilijk is om over te steken. Veel schippers waren dan ook bang en wachten liever tot de stroming wat minder werd. Bij de laatste brug voor de Haandrik had Jan Boes met de brugwachter afgesproken, dat wanneer de schipper zou vragen of er een sterke stroom stond op de Vecht , hij zou antwoorden dat het bijna niet te doen was om over te steken. De schepen zouden dan blijven liggen en Jan Boes en mijn vader konden dan terug naar Vroomshoop want het was nog een heel eind naar Coevorden  Toen in overleg met de schippers de zaak was afgehandeld en ze huiswaarts wilden keren , waren de beide paarden , denkend aan hun warme stal, al vast vooruit gelopen. In de sneeuw waren hun sporen duidelijk te zien . Toen ze met hun beiden in Gramsbergen waren aangekomen en de paarden nog niet waren ingehaald, ging mijn vader met de trein verder om zo voor de paarden uit te komen  In Radewijk, een halte tussen Gramsbergen en Hardenberg, zou mijn vader dan uit stappen. De trein stopte in die tijd nog op verzoek, dat kon toen nog allemaal. Ook in Radewijk waren de paarden inmiddels al gepasseerd  en eindelijk tussen Hardenberg en Bergentheim stonden de paarden bij een boerderij op hen te wachten. Na middernacht kwamen ze moe en hongerig thuis. De eerste Kerstdag zal grotendeels wel in bed zijn door gebracht  om bij te komen van de vermoeienis.    

Wanneer mijn vader Sluis IV (bij Hancate) naderde kwam zijn grootvader hem altijd even begroeten en werd er natuurlijk gevraagd hoe het thuis was. Zijn grootvader was namelijk timmerman bij de kanaalmaatschappij.

Bij Suis IV was de werkpkaats waar alle benodigdheden , zoals meerpalen,brugdelen en zelfs kant en klare schollen (pontonbrug) werden gemaakt. Er werd van zes tot zes gewerkt , behalve de zaterdag dan werkte men van  zes tot de middag .Omdat de afstand Vroomshoop-Sluis IV twee uur lopen koste vertrok z'n grootvader elke maandag om vier uur in de morgen en keerde zaterdag om twee uur weer naar huis. Kost en inwoning kreeg hij bij familie in de buurt van zijn werk. Mijn vader vertelde hoe hij zag hoe ze daar dikke bomen tot planken of balken zaagden. De boom hoog op een stelling en dan twee mannen onder aan de zaag en één boven op de boom aan de trekzaag. Wanneer het schip Sluis IV uit was, kwam het na zo'n 100 meter bij de kruising met de Regge en dan werd het uit kijken , vooral bij sterke stroming .(net als bij de Vecht) Schippers die hier vaker passeerden hadden er geen moeite mee , maar vreemde schippers waren er erg bang voor. U moet zich voorstellen dat men varend in rustig water ineens van links een sterke stroming tegen de scheepswand kreeg. Veel schippers hadden dan de neiging tegen stuur te geven , dit was op zich wel goed , maar men moest op het juiste moment het roer omgooien want dan was het voorste deel buiten de stroom , maar het achterste deel kreeg nog een flinke stoot.

Het is gebeurd dat een schip hoog opgeladen met turf , met aan het roer een jonge schipper, die samen met zijn ouders het schip bewoonde, te laat was met bijsturen . Het schip kwam met kracht tegen de wal , de lading begon te schuiven , en de jonge man werd door de turf meegesleurd de diepte in. Hij werd meegevoerd door de sterk stromende Regge en pas weken later werd zijn lichaam terug gevonden in Archem , dicht bij de uitmonding in de Vecht. Scheepsjagers werden soms ook gebruikt als boodschapper (net als de melkboer) , telefoon had men immers nog niet , bovendien was het sturen van een kaart via de post toen voor veel mensen niet zo gebruikelijk. Vader was op een maandagavond op terugreis , toen in Marle , een boer, die hem kende, naar hem toe kwam en vroeg of hij  even bij vaders naaste buren , de familie Marsman , wilde vertellen dat ze van plan waren om  zaterdag op visite te komen. Zoals wel vaker bij belhamels van 16 /17 jaar gebeurd , werd de boodschap helemaal vergeten .  Die bewuste Zaterdagmorgen was hij bezig op de boerderij, en toen  , zoals wel vaker, hij naar het kanaal stond te turen zag hij in de verte een kleedwagen (huif) aankomen . Plotseling begon bij hem een lichtje te branden en liep hij snel naar de buurvrouw Janna van Plasmans (Marsman) . Zij was druk doende de kamer een zaterdagse beurt te geven . Alle knopstoelen stonden buiten op een rij en ze was de stenen vloer aan het schrobben  , om er na droging weer schoon zand op te strooien . Mijn vader riep ,: " Janna , ie kriegt  vandage volk uut Marle , mos ik oe zegg'n " Janna geschrokken : " Zo en wanneer , noa de middag ? "Vader : "Joa, now joa , ik geleuve dat ze d'r  al ankomt ."  Wat Janna toen geantwoord heeft weet hij niet meer zo precies . Ik hoop dat deze verhalen van mijn vaderen een indruk hebben gegeven van het leven van scheepsjagers in de eerste helft van de vorige eeuw.  


G.H.Ekkelenkamp

Nieuwstraat 9 Vroomshoop

 
Copyright 2016. All rights reserved.
Terug naar de inhoud | Terug naar het hoofdmenu